Het meten van groei: enkelvoudige en dubbele deflatie en de na-oorlogse industriele productie
Momenteel ben ik aan het rommelen met de vraag of de toename van zowel de private als de overheidsinvesteringen na de watersnoodramp in 1953 gezien kan worden als een succesvolle vorm van ´bestedingspolitiek´. Het antwoord daarop zal overigens een daverend ja zijn, ook omdat (statistisch gezien gelukkig!) er in Nederland in de jaren voorafgaande aan de ramp sprake was van een politiek van interne devaluatie en daardoor ook van onderbesteding. Om dit wat nader te onderbouwen ben ik wat dieper in de statistieken gedoken, waarin ik het volgende probleem tegenkwam:
Uitgaande van dezelfde basisgegevens maar gebruik makend van een andere meettechniek bleek, volgens de eerste methode, de industriële productie tussen 195o en 1952 met 12% gedaald te zijn, terwijl de productie volgens de andere methode met 9% was gestegen (zie de grafiek)! Hoe kan dat? Is dat hele macro-meten eigenlijk wel wat waard, als er zulke grote verschillen zijn tussen de ene en de andere methode?
Bron: H.J. de Jong (2003), Catching up twice. The nature of Dutch industrial growth during the twentieth century in a comparatice perspective, Jahrbuch fur Wirtschaftsgeschichte Beiheft 3 pp. 252/253.
Het verschil zit hem in de ´deflatie´methode, de manier waarop de gegevens worden omgezet van lopende prijzen, i.e. de prijzen die werkelijk betaald werden, in ´vaste´prijzen, i.e. een soort administratieve prijzen die het mogelijk maken de hoeveelheden geproduceerde goederen en diensten in twee periodes (of twee landen!) beter met elkaar te vergelijken. Hee werkt dat? Groei-economen meten de ´toegevoegde waarde´. Als een melkveehouder voor 100,– aan veevoer inkoopt en voor 250,– aan melk verkoopt dan is er voor 150,– aan waarde toegevoegd. En dat bedrag is dan beschikbaar voor de inkomens zoals loon voor de arbeider, winst en arbeidsbeloning voor de boer, pacht voor de landeigenaar en rente voor de bank.
Nu kan de prijs van de melk stijgen. Wanneer de prijs van het veevoer gelijk blijft dan stijgt de productie toegevoegde waarde (en dus de inkomens). Echter, als je zowel de melk als het veevoer in de vaste prijzen van het voorgaande jaar berekent dan blijkt dat er niet meer geproduceerd wordt. Wel zie je op die manier gemeten een stijging van de productie als er meer melk wordt geproduceerd met dezelfde hoeveelheid veevoer (een productiviteitsstijging, dus) of wanneer er zowel 10% meer veevoer wordt gebruikt als 10% meer melk wordt geproduceerd. Het opstellen van productiereeksen gebaseerd op vaste prijzen voor zowel de input als de output heet de methode van de dubbele deflatie. Het is een soort technische index van de productie. Je vergelijkt eigenlijk hoe de hoeveelheden geproduceerde en verbruikte goederen zich tot elkaar verhouden en hoe dat verandert.
Wat je echter ook kunt doen is naar de toegevoegde waarde kijken en deze vervolgens delen door bijvoorbeeld het algemene prijspeil (of enkel de outputprijzen). Wanneer je dat doet dan meet je eigenlijk wat de inkomens die gebaseerd zijn op de toegevoegde waarde kunnen kopen. Als de toegevoegde waarde gelijk blijft maar het algemene prijspeil stijgt wel dan kun je met dezelfde toegevoegde waarde minder kopen. Dit heet de methode van de enkelvoudige deflatie. Dit is meer een economische index. Je kijkt wat met een bepaalde hoeveelheid toegevoegde waarde gekocht kan worden, rekening houden met prijseffecten. En die prijseffect waren er, tussen 1950 en 1952. In 1949 werd de gulden met 30% gedevalueerd ten opzichte van het buitenland, waardoor het gemiddelde binnenlandse prijspeil steeg. Daarnaast, een additioneel effect, stegen natuurlijk ook de prijzen van geïmporteerde producten. De outputprijzen stegen ongeveer 30%, de inputprijzen ongeveer 50%. Met een gelijke hoeveelheid toegevoegde waarde kon je dus minder kopen, de productie daalde. Maar er werd wel meer gemaakt en verkocht, de productie steeg. De (technische) productie steeg maar de (economische) productie daalde, wat onder meer tot uiting kwam in een daling van de reële lonen. Wat uiteraard vooral de leveranciers van grondstoffen en het buitenland ten goede kwam.
Overigens zal mijn argument dat de Nederlandse economie zich in 1952 in een situatie van onderbesteding bevond zich dus niet op de productiedaling uit de grafiek baseren maar veel meer daarop dat ook in 1952 de ´technische´ arbeidsproductiviteit nog maar ternauwernood het niveau van 1938 had gehaald en zelfs nog beduidend onder het vooroorlogs maximum lag, terwijl de ontwikkeling van na 1952 duidelijk aangeeft dat er wel degelijk veel mogelijkheden waren de productiviteit snel op te voeren.
Zeer interessant bericht! Ik moet zeggen dat ik dit niet had zien aankomen met deze woningmarkt! Bestaat er een methode om me te abonneren op deze berichten?
It’s a plarusee to find someone who can identify the issues so clearly
Hi Carmen, I stayed at a hostel at Mong Kok called Ah Shan Hostel. Location wise it is good because walking distance to MRT and plenty of food around. But the hostel is quite run down and small so don’t expect too much. I suggest you check out hostelbookers.com if you are also looking for hostel
RentinginNJ (85) -Aren’t US grown foods cheap enough already?The US can probably absorb the higher costs. The effect of high grain prices, are however, multiplied when it comes to meat prices, because it takes many pounds of grain to produce 1 pound of meat. The problem is really in the developing world. In Mexico, for example, corn is a big part of the diet and the poor are already struggling to feed themselves. Higher corm prices will take food off of their plates.
Janne Kristiansen, PST, Norway's Police Security ServiceWednesday morning: Islamists still the main threat to NorwayWednesday night: Janne Kristiansen resignsShe had that Norway has agents in Pakistan
diese Erfahrung haben wohl einige gemacht. Bei mir hat das alles zwar eeeewig gedauert, die Bezahlung per Kreditkarte hat aber funktioniert … und bisher scheinen die auch die Kreditkartendaten nicht weitergegeben zu haben