Brede werkloosheid in Europa, derde kwartaal 2012 (opnieuw)
Een van de statistieken die te weinig aandacht krijgt is de brede, U-6 werkloosheid zoals die door Eurostat wordt berekend. Weliswaar publiceert niet de totale U-6 werkloosheid maar wel de (elkaar uitsluitende en zorgvuldig gemeten en gedefinieerde) onderdelen van de U-6 werkloosheid.
Ik heb hier verschillende keren over bericht, bijvoorbeeld hier, hier, hier en hier
Volgens Peter de Waard, in de Volkskrant van vandaag, zijn de laatste gegevens hierover van 2010. Niet juist: de laatste gegevens zijn van het derde kwartaal van 2012. Alleen berekent, om wat voor duistere bureaucratische redenen dan ook, Eurostat niet zelf de U-6 werkloosheid. Het publiceert alleen de onderdelen. Ik vermoed dat dit Italiaanse tegenstand betreft: met name Italië (maar ook bijvoorbeeld Engeland!) komt er relatief veel slechter uit als we naar de brede werkloosheid kijken. Maar als Eurostat het niet doet – dan moet een obscure econoblogger dat dus maar doen:
Overigens moppert De Waard een beetje over al die verschillende werkloosheidsstatistieken. Dit is volkomen onjuist en hij moet deze stellingname herzien. Een van de uitermate zwakke punten van de economie als wetenschap is dat economen geen zorgvuldige opleiding krijgen in het hoe en wat en waarom van de (macro-) economische statistieken, terwijl juist op dat gebied de afgelopen veertig jaar veel meer vooruitgang is geboekt dan op theoretisch gebied. Lees de moderne nationale rekeningen. En er wordt nog steeds veel vooruitgang geboekt. Een gebied waar op dit moment veel actie is zijn overigens juist de arbeidsstatistieken, waar men onder leiding van de ILO (International Labour Office) bezig is met een herziening van de definities en zelfs de concepten (hoe verwerken we onbetaalde arbeid beter in de statistieken). Het cruciale document hierover is hier te vinden. Dit betreft dus hoe wij, als macro-economen, niet alleen de wereld meten maar zelfs hoe we die zien en welke bril we opdoen om er naar te kijken. Helaas is daar, consistent met de blinde vlek die veel moderne zichzelf macro-arbeids-economen noemende mensen hebben voor het meten van variabelen, geen enkele discussie over. Ik heb het wel eens op een rijtje gezet, maar in echte wetenschappen krijg je een Nobelprijs als je iets nieuws meet, of dat mogelijk maakt. Economen krijgen zo’n prijs als ze bewijzen dat een economische crisis in hun modellen niet kan bestaan, mede omdat de multiplier per definitie (!) nul is. Met als gevolg dat zeer bekende economen uiterst stupide fouten maken als het om de interpretatie van de statistieken gaat. Bekend is bijvoorbeeld de ‘Fama Fallacy‘, waarbij Eugene Fama er vanuit ging dat omdat, achteraf, bestedingen altijd gelijk zijn aan de verkopen deze bestedingen en verkopen niet kunnen veranderen door meer uit te geven. Oeps. Het water dat via de Rijn Nederland instroomt is gelijk aan de hoeveelheid die Duitsland uitstroomt. Maar dat betekent niet dat het niveau van de Rijn niet kan wisselen – waar Fama, vaak getipt als toekomstig Nobelprijswinnaar, dus wel stelde, geïndoctrineerd door het algemene evenwichtsdenken waarin je niet naar het water kijkt maar enkel naar de bedding van de Rijn, wel van uitging. Dat soort fouten maken economen dus, door te weinig kennis te hebben van de economische statistiek. En die meet nou eenmaal een echte wereld, die ingewikkeld is, anders dan de simpelmansmodellen van de theoretische economen.
Excellent way of telling, and nice paragraph to get facts regarding my presentation subject matter, which i am going to present in school.