Grafiek van 24/11/11. Tweehonderd jaar eten in Nederland
Zoals beloofd af en toe ook een historische grafiek. De komende weken ben ik aan de gang met het aan elkaar lassen van een aantal reeksen betreffende de voeding in Nederland. Waarom? Een van de fundamentele vragen van de economie en zeker ook de economische geschiedenis is of mensen ook beter af zijn met al die economische groei. Om daar een goed antwoord op te kunnen geven is het noodzakelijk het Bruto Binnenlandse Product (uiteindelijk een monetaire maatstaf) te correleren met fysieke gegevens – zoals de beschikbaarheid van voeding. Ik had zelf al een voedingsreeks voor de periode 1807-1950 gemaakt, die ik nu aan een reeks van de FAO voor de periode na 1961 en een reeks van het Verslag over de Landbouw voor de periode 1951-1960 aan het koppelen ben. Het resultaat van de uitgangsreeksen staat hier beneden, de definitieve reeksen zullen er niet veel van verschillen maar het fundamentele karakter van dit onderzoek vereist wel nogal wat gepriegel met de basisreeksen, waar ik nu mee bezig ben (p.s. – er zijn momenteel geen andere landen met een dergelijke lange historische voedingsreeks, bij mijn weten, hoewel Pierre van der Eng goed werk heeft gedaan voor Indonesie en Fogel en Harris voor Engeland):
Een aantal opmerkelijke aspecten:
A. Het hoge niveau aan het begin, dat ook gekenmerkt werd door een hoge consumptie van dierlijke producten (met name zuivel: ruim 30% van het totaal, zeer a-typisch voor die tijd maar kenmerkend voor de relatief hoge welvaart van Nederland in de Gouden Eeuw).
B. De door achtereenvolgens bevolkingsgroei, aardappelziekte en de Krimoorlog veroorzaakte daling in de periode na pakweg 1820. In deze periode daalde ook het aandeel van dierlijke producten in het voedingspakket. Belangrijk: er vond in deze tijd wel een (lichte) groei van het BBP per capita plaats: meer textiel en ijzer, maar minder voeding.
C. De stijging enkele jaren na 1865 (het eind van de burgeroorlog in de VS). Enkele jaren na het eind van de burgeroorlog kwamen de massale graanexporten uit de VS op gang, wat mogelijk was door de aanleg van spoorwegen, goedkoper transport over zee en de toe-eigening van de praries door de Europeanen. Het aandeel van dierlijke producten blijft echter dalen.
D. Zeer opmerkelijk: het gebrek aan stijging na ongeveer 1895, wat overigens samenvalt met een stagnatie van de koopkracht van de lonen in deze tijd. Overigens blijken de Nederlanders na 1895 wel nog steeds langer te worden, een ontwikkeling die in feite tot in de huidige tijd aanhoudt.
E. De dalingen in de oorlogen spreken voor zich, het zeer lage niveau in 1918 geeft overigens vermoedelijk niet de werkelijke consumptie weer, omdat allerlei huishoudelijke voorraden (destijds aanzienlijk groter dan nu) vermoedelijk nog net hoog genoeg waren om werkelijke honger te voorkomen terwijl na de vrede de importen relatief snel weer op gang kwamen. Had de oorlog nog drie maanden langer geduurd dan waren er zeer, zeer grote problemen ontstaan. Overigens betekende de Eerste Wereldoorlog de definitieve doorbraak van een hogere suikerconsumptie. Aan het eind van de oorlog kon en wilde men geen bietsuiker meer exporteren en consumeerde men het zelf, wat tot een wijziging van de smaak leidde. Voor schapenvlees, dat ook een hogere consumptie kende in de oorlog, was dit opmerkelijk genoeg niet het geval.
F. Na 1895 duurde het meer dan 50 jaar (!) voordat de consumptie van calorieen weer begon te stijgen. Omdat de daling van het dierlijke aandeel in het consumptiepakket (met name zuivel) ook in de periode 1895-1930 bleef voortduren duurde het tot in de jaren zestig voordat bijvoorbeeld de vleesconsumptie weer het niveau van rond 1810 had!
G. Het obesitas-probleem wordt duidelijk: de consumptie bleef stijgen terwijl we steeds minder fysiek werk doen (wel zijn we duidelijk groter dan vroeger). Er recent lijkt echter een kentering te zijn.
I can say that I spent my time very well reading everything you published. This is the very best you can get from a blog posting.