jul 14, 2014
Posted by EmilBakkum on jul 14, 2014 | 0 comments
Het boek An economic theory of greed, love, groups and networks van de Nederlandse econoom Paul Frijters, met medewerking van Gigi Foster, heeft een originele inhoud, met tal van leerzame verhandelingen, en het inter-disciplinaire karakter stimuleert het denken over de vakgrenzen heen. Want hoewel de titel spreekt van een economische theorie, haakt het werk verrassend aan bij de bestaande beschouwingen uit de psychologie, de sociologie en de antropologie. Frijters grijpt terug op de klassieke homo economicus, de egoïstische en calculerende individu, die uit is op zelf verrijking (in de Engelse taal greed). Sparen en duren zijn goede geburen. Hoe zal die zich gedragen in maatschappelijke situaties, vraagt Frijters zich af.
Immers de homo economicus heeft groepen nodig. Dankzij de groepen kunnen er allerlei individuele vaardigheden worden geleerd, tezamen neemt men rationelere besluiten (wegens de contrôle), er is onderlinge solidariteit (zekerheid), en er kan macht worden uitgeoefend over andere groepen. Een baksteen is nooit alleen. Te gelijk worden de leden gedwongen in het keurslijf van de groeps moraal, wat leidt tot psychische spanningen. In de ogen van Frijters ontsnapt het individuele lid aan de mentale pijn door zich over te geven aan toewijding (in de Engelse taal love). Van aalmoes die men doet, vermindert beurs noch goed. Mensen fantaseren graag over mythen, wanneer het leven hun begrip overstijgt. Een beetje zelfbedrog veraangenaamt het leven1.
Het inter-disciplinaire karakter van het boek is zijn sterkte èn zijn zwakte. De theorie is kwetsbaar voor de aanvallen van specialisten, die ongetwijfeld allerlei tegen-argumenten kunnen bedenken, waarop Frijters waarschijnlijk een onvoldoende weerwoord zal hebben. Geleerde liên, verkeerde liên. Dat is niet erg, zolang de theorie ten minste er in slaagt om zijn wetenschappelijke waarde te bewijzen in allerlei toepassingen. Echter juist de toepassing komt er bekaaid vanaf. De hoofdtekst is vooral filosofisch en theoretisch. Weliswaar heeft Frijters wiskundige modellen ontwikkeld, maar die zijn verbannen naar een aanhangsel aan het eind.
Dit aanhangsel behoort voor uw recensent tot de meest opwindende delen van de tekst. Het is jammer, dat deze modellen nooit eerder zijn gepubliceerd, behalve in technische rapporten en interne manuscripten. Ze zijn nooit onderworpen aan de kritische blik van andere gezag hebbende economen. Ook ontbreekt de validatie aan empirische feiten. Tast geen rood ijzer aan of spuw erop. Er blijft dus nog veel te doen om de theorie wetenschappelijk aanvaardbaar te maken2. Frijters zal zich daarvan wel bewust zijn, want ook zijn leermeester, de Nederlandse econoom Bernard van Praag, heeft een leven lang moeten knokken om wetenschappelijke erkenning. Daarom is interessant om te zien wat Frijters zèlf allemaal nog zal gaan doen met zijn ei.
Voor Frijters ontstaat de toewijding uit de subjectieve rationaliteit van de individu, waarbij mythische voorstellingen en fantasieën essentieel zijn. Aan Gods zegen is alles gelegen. Toewijding kan zelfs een aandrift zijn, die zich deels buiten het bewustzijn voltrekt. Deze visie herinnert aan de bestaande antropologische, sociologische en psychologische theorieën over vroege culturen, zoals in het Middel-eeuwse Europa3. Het is jammer dat deze theorieën niet worden genoemd, want dan waren de nuances duidelijker geworden. Dat geldt eveneens voor het ideaal-type van de klassieke homo economicus, dat tegenwoordig door vele wetenschappers naar de prullenbak wordt verwezen, inclusief economen. Frijters houdt er aan vast om pragmatische redenen. Dat mag, mits zijn theorie zich empirisch bewijst en rechtvaardigt.
Toewijding vindt plaats binnen groepen. De groeps vorming vormt de kern van Frijters’ theorie. Groepen ontwikkelen een eigen moraal, die wordt geïnstitutionaliseerd. Onder de kromstaf is het goed wonen4. De diverse groepen zijn onderling gekoppeld in een waarde-neutraal maatschappelijk netwerk. Frijters concentreert zich verder op het bestuderen van handels netwerken. In de loop van de tijd kunnen netwerken en groepen in elkaar transformeren. Men denke aan bedrijfs fusies, branche organisaties, of omgekeerd uitbesteding van productie taken. Frijters klaagt dat de economie weinig aandacht besteedt aan de groeps processen, maar daarmee doet hij onrecht aan de institutionele richting.
Het boek illustreert de toewijding aan allerlei fenomenen: opvoeding, het huwelijk, militaire training, religie, bedrijfs- en beroeps-organisaties, en nationalisme. Eigen haard is goud waard. Deels verloopt zij onbewust, en zelfs aangeboren. De tekst leest goed, maar onmiskenbaar zijn dit uiterst complexe thema’s, waarover hele bibliotheken zijn vol geschreven. Het is behoorlijk speculatief om ze in één keurslijf te persen. Ook wanneer de auteurs het thema groeps macht behandelen, zouden verwijzingen naar de immens grote literatuur een verrijking zijn geweest. Daarmee zouden de originele invallen van de auteurs wetenschappelijk beter zijn gefundeerd. En wanneer de hiërarchieën en bureaucratieën worden behandeld, is het werk van de socioloog Max Weber het noemen waard. Wie wil kan zó aan de bak.
De gedaante van het netwerk speelt een cruciale rol in de economische modellen van Frijters. Inhoudelijk wordt aldus de neoklassieke leer aangevuld, terwijl er tevens aansluiting wordt gevonden met het institutionalisme en met de economische sociologie. Zoals reeds is opgemerkt, is de netwerk theorie grotendeels verbannen naar de aanhang. Wellicht hebben de auteurs dit gedaan uit vrees dat de wiskundige complexiteit hun lezers publiek te zeer zou inperken. Tussen haakjes, zij kiezen inderdaad niet echt duidelijk voor één groep van lezers. De tekst varieert van populair-wetenschappelijk tot specialistisch. Een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas5. Hoe dan ook, het netwerk krijgt zelfs een plaats in de productie functie, als een aparte factor. Eindelijk geven de auteurs hier ook een practische toepassing van hun theorie, namelijk bij het verklaren van de economische instorting na het uiteen vallen van de Sovjet Unie.
Anders geformuleerd, in de theorie staat het netwerk symbool voor de mate van ondernemers geest. Ondernemers zijn contact makers (al zijn er natuurlijk meer aspecten, zoals innovatie- en organisatie-vermogen). Die dienst doet, dienst ontmoet. Bak bijtijds, en leen geen brood. Instituties zijn essentieel om het leggen van contacten makkelijker te maken. Bovendien zouden de contact makers de dragers zijn van de democratie (aldus wordt ook wel beweerd, dat de vrije markt opvoedt tot democratie). Immers zij proberen de dominantie van één moraal te weren uit het netwerk. De staat mag niet meer zijn dan een regulerende speler binnen het netwerk, die zo nodig bakzeil haalt.
De laatste 45 pagina’s van het boek beschrijven enkele opwindende wiskundige modellen. Hier worden de menselijke behoeften weergegeven in individuele nuts functies, die andermans nut méé wegen. Dit is een radicale breuk met de neoklassieke leer! Nuts functies blijken zich onvoorspelbaar te ontwikkelen. De individuele nuts functies worden verwerkt in een groeps theorie, waarbij de groeps leden elkaar èn buitenstaanders kunnen disciplineren. Het zijn boeiende en vernieuwende vondsten. Zij smaken naar meer, maar voorlopig is hun wetenschappelijke relevantie ongewis. Een boodschap van dit boek is juist, dat abstracties kunnen vervreemden van de werkelijkheid. Hoe groter geest, hoe groter beest.
In conclusie zien Frijters en Foster in de mens een egoïst, wiens ambities stuk lopen op de ambities van anderen. Het egoïsme zelf brengt de moraal voort, en in het bijzonder de toewijding en het altruïsme. Een pijp tabak verlet niet. Dit proces voltrekt zich meer onbewust dan berekenend. Uw recensent weet trouwens niet of hij hiermee blij moet zijn. Bij de uitwerking van hun theorie hebben de auteurs her en der kennis bijeen geraapt en gecombineerd. Ondanks de karige bron vermelding is het betoog in zijn geheel boeiend en inspirerend. Dat is wel wat waard. De hoofdtekst (niet de aanhang) laat zich lezen als een roman. Naar de mening van uw recensent is nu cruciaal, dat de formele theorie (de wiskundige formules) practisch wordt toegepast, door de auteurs of door anderen. Daarvan zal afhangen of An economic theory of greed, love, groups and networks een klassieker wordt. De boom draagt voor zichzelf geen appels.
- Henriëtte Roland Holst – van der Schalk formuleert dit helder in haar gedicht Over het geluk van volkomene onzelfzuchtigheid in de bundel Sonnetten en verzen (p.46): Zooals riviere’ onafgebroken gieten / hun leve’ in ‘t eindloos leven van de zee, / door ‘t geven zelf een rustig gaan genieten / en ‘t weten dat ze eeuwige grootheid meê / behouden helpen – zóó zou ‘t leven vlieten / der mensche’ en ongestoord wonnige vreê / hun hart bewone’, als ze onophoud’lijk lieten / van hunne ziel, – als soms een enkle dee / uitgaan de kracht die liefde is in volkomen / los zijn van denke’ aan zelf en zijn begeerten, / stuwend hun rijkheid als een breede vloed / in de rijkheid van die oneind’ge verten, / stortend aldoor met volle liefde-stroomen / in de liefde die alle stroomen voedt.
- Op p.372 van An economic theory of greed, love, groups and networks schrijft Frijters over zo een model, dat de vondst niet is aangeboden aan een specialistisch vak tijdschrift, omdat de achter liggende idee daarvoor te algemeen leek, en omdat toepassingen ontbraken. Met andere woorden, indertijd bestond deze specialisatie nog niet.
- In deze trant peinst de Vlaamse dichter Achilles Mussche in het gedicht Nocturne uit de bundel De twee vaderlanden (p.4): Diep is het leven in de luide stille nachten, / dieper van klachten, dieper van smachten, / dronkener van eeuwigheid, dronkener van lust; / uit der dagen eindige moede daden / heft zich ons hart naar Gods dageraden, – / nacht, droom-geweven nachten, veelstemmige oeroude heimwee-nachten, / die ‘s levens afgronden wakker kust.
- Elke groep heeft zo zijn eigen bakken. Aldus is er een samenvoeging van leg-puzzelaars, een wolk rokers, een wolk meteorologen, een regen van meteorologen, een kliek van computer muizen, een dosis apothers, een keten van cipiers, een rij taxi-chauffeurs, een vloedgolf loodgieters, een stroom electriciëns, een formatie geologen, een handvol handlezers, een aantal wiskundigen, een verzameling van wiskundigen, een complex van psychologen, een massa dikkerds, een tekort aan dwergen, en een golf surfers.
- Frijters heeft daadwerkelijk in Nederland zijn boek aangeprezen tijdens een aantal lezingen voor een publiek, dat grotendeels bestond uit leken.
jul 8, 2014
Posted by MerijnKnibbe on jul 8, 2014 | 0 comments
Volgend jaar gaat de (gemeten) inflatie fors omlaag. En de (gemeten) werkloosheid gaat dalen. Want het CBS gaat over op nieuwe inflatie- en werkloosheidsstatistieken, die onze wereld anders in beeld brengen dan de oude. Enkele verschillen (en kort mijn mening daarover):
De nieuwe inflatiestatistiek. De inflatie gaat dalen. Het CBS gaat voor het meten van de consumenten-inflatie over op de ‘HICP’-statistiek van Eurostat, de Harmonized Index of Consumer Prices. Deze brengt de prijzen in alle Eurolanden in beeld op basis van een consistente methodiek. Het is natuurlijk wenselijk dat alle Europese landen het consumentenprijspeil op dezelfde manier meten – dan kun je de ontwikkelingen en niveau’s beter vergelijken. Maar er zit daarbij een addertje onder het gras: de HICP-methodiek is deels ontwikkeld om aan een verzoek van de ECB (Europese Centrale Bank) tegemoet te komen. Wie bepaalt welk beeld wij van de inflatie krijgen? Grotendeels de ECB! Wat ik niet negatief bedoel maar als een feitelijke constatering! De ECB wilde, om de connectie tussen het gemeten prijspeil, de (gemeten) geldhoeveelheid en de monetaire bestedingen zo direct mogelijk te maken een prijsmaatstaf die zo min mogelijk om- en toerekeningen bevatte. Het gaat dan vooral om de ‘toerekening huurwaarde eigen woningen’. In de Nederlandse inflatiestatistiek (en die van veel andere landen) zit een letterlijk zwaar meewegende toerekening: de huurwaarde eigen woning. Huren worden uiteraard meegewogen in het consumentenprijspeil – het is een prijs die betaald wordt. En in de nationale rekeningen wordt de ‘toegerekende huurwaarde’ van eigen woningen tot de totale productie gerekend. Terecht: als een woningcorporatie een huis het ene jaar verhuurt en het volgende jaar verkoopt dan is het raar als de huurwaarde van die woning ineens uit de productie zou vallen. Maar opmerkelijk genoeg zit deze toegerekende huurwaarde (deze huren worden niet daadwerkelijk betaald) ook in de Nederlandse consumentenprijsindex. Deze index geeft, anders dan de nationale rekeningen, niet de koopkracht van de gemeten inkomens (inclusief huurwaarde eigen woning) maar de koopkracht van het geld weer – geld dat gebruikt wordt om echte prijzen te betalen. Toch weegt deze toerekening zelfs zwaarder mee, in het mandje met prijzen waarop de index gebaseerd is, dan de eigenlijke huren! Dit heeft, omdat de huren momenteel zo ongeveer de sterkst stijgende prijzen van Nederland zijn, een zeer sterk opwaarts effect op de gemeten inflatie. Wanneer dit effect wegvalt dan daalt (op dit moment!) de gemeten inflatie. De HICP inflatie van Eurostat was in mei 0,1%, de CBS inflatie was 0,8%. Dat scheelt! Persoonlijk vind ik het uit de prijsindex halen van de toegerekende huur een goed idee, zowel omdat de inflatiemaatstaf zonder toegerekende huur een directere relatie heeft met de koopkracht van het geld als vanwege het ECB argument dat deze inflatie een directere band heeft met de geldhoeveelheid en de bestedingen. Dat de koopkracht en de verdeling van de inkomens belangrijker is voor de macro-ontwikkeling dan de koopkracht van het geld is een ander verhaal.Los Angeles
De nieuwe werkloosheidsstatistiek. De werkloosheid gaat dalen. De Nederlandse werkloosheid was in mei, volgens het CBS, 8,6%. Volgens Eurostat was dit 7% (voor alle duidelijkheid: zowel de CBS als de Eurostat gegevens laten over het afgelopen jaar een forse stijging zien). Wat is het verschil? Eurostat telt mensen die 12 uur of minder per week werken en op zoek zijn naar meer werk niet mee als werkloos, Nederland wel. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor mensen die op zoek zijn naar minder dan 12 uur werk per week: Nederland telt die niet mee, Eurostat wel. Mensen met een klein baantje die op zoek zijn naar meer werk worden door Eurostat niet over het hoofd gezien: ze zitten in de definitie van de ‘brede’ werkloosheid. Kijk hier voor enkele gegevens over die brede werkloosheid, die veel te weinig aandacht krijgt! Ze laten o.a. zien dat terwijl de ‘normale’ werklo0sheid in Italië weliswaar hoog maar veel lager dan in Spanje en Griekenland de brede werkloosheid in dat land ook rond de 35% ligt.
De nieuwe statistiek is simpeler en duidelijker, wat altijd een plus is. En dat zeker in een tijd waarin een leenstelsel voor studenten wordt ingevoerd, wat gaat betekenen dat het ‘kleine baantjes’ arbeidsaanbod zal stijgen – meegerekend in de nieuwe statistiek! Aan de andere kant valt een deel van de werkzoekenden uit de basisstatistiek. Wat betekent dat we meer aandacht moeten geven aan de vrijelijk via Eurostat beschikbare gegevens over de brede werkloosheid! Overigens maakt het voor de ontwikkeling van de werkloosheid (stijging, daling) niet veel uit naar welke statistiek u kijkt (hier, grafiek 2). Waarbij zeker wat betreft de brede werkloosheid de samenstellingsverschillen tussen de landen van de EU veel groter en stabieler zijn dan de vergelijkbare verschillen tussen de staten van de VS. Kijk hier (vlak boven de tweede grafiek). Terwijl dat voor de normale werkloosheid veel minder het geval was, zo rond 2007 en 2008, toen de normale werkloosheid in de hele EU ongeveer op hetzelfde niveau lag.
jul 2, 2014
Posted by MerijnKnibbe on jul 2, 2014 | 5 comments
Naar aanleiding van een tweet van @RPvanGaalen.
Waarom werkt de ‘lage rente’ politiek van de ECB niet? Ehhh… welke lage rente? Bedrijven en huishoudens in de Eurozone en ook in Nederland betalen vaak helemaal geen lage rente! Paniek omtrent de gevolgen van langdurige lage rentes is prematuur. Paniek omtrent de gevolgen van de sterk gestegen re”le rente is wel op zijn plaats.
Een standaardrecept uit het economische handboek stelt dat een recessie bestreden moet worden met, onder meer, een lage rente. En dat a-forteriori wanneer tijdens een dergelijke recessie overheden en huishoudens bezuinigen op hun uitgaven – wat nu het geval is (balansrecessie…). Een lage rente maakt het aantrekkelijk om te lenen en minder aantrekkelijk om te sparen, zodat de bestedingen stijgen en er meer geld in omloop wordt gebracht, wat de negatieve effecten van de bezuinigingen althans ten dele compenseert. Volgens het boekje. Maar werkt dit ook zo commercial inflatable moonwalk?
De ECB heeft, na 2008, de rente uiteraard verlaagd. Dat heeft onvoldoende resultaat gehad. De werkloosheid is historisch hoog, de groei is historisch laag. Armoede neemt toe. En er wordt, Eurozonebreed, minder geleend dan vroeger en per saldo hier en daar zelfs afgelost (o.a. Griekse huishoudens, hoewel dat voor de schuldenlast ten opzichte van de inkomens van die huishoudens dus niet uitmaakt…).
Dat aflossen is aan de ene kant wenselijk – maar aan de andere kant gaat het ten koste van de bestedingen zowel als van de geldhoeveelheid. Netto aflossen van leningen bij geldscheppende banken leidt tot gelddestructie, zoals de maandelijkse monetaire statistiek van de ECB elke keer weer duidelijk aangeeft. We willen dan ook dat mensen meer gaan lenen, om de bgestedingen overeind te houden. Maar ook weer dat ze aflossen. Juist, dat kan niet tegelijk. Tenminste – niet wanneer zoals nu (balansrecessie…) de nominale economie niet groeit.
En de vraag is dan: waarom werkt die lage rente niet? Waarom bezuinigen we maar worden de schulden toch hoger? (more…)
mei 5, 2014
Posted by EmilBakkum on mei 5, 2014 | 1 comment
Rationeel gezien is er veel te zeggen voor de centrale planning van de economie. De standaard leerboeken noemen gewoonlijk twee redenen, waarom dat niet uitvoerbaar zou zijn. Ten eerste zou het onmogelijk zijn om centraal alle noodzakelijke informatie te verwerken. En ten tweede zou het principal-agent probleem een goed functioneren blokkeren.
Die redenen zijn weinig overtuigend. Zelfs een economische leek zal weinig moeten hebben om tegen-argumenten te bedenken. Des ondanks bestaan er wel degelijk valide redenen waaròm althans het Leninistische systeem van de volledig genationaliseerde en centraal geplande economie niet levensvatbaar is:
- De productie-coöperaties zijn zelden een succes geweest. Daarom heeft bijvoorbeeld de Leninistische collectivisering van de landbouw (in de voormalige DDR de zogenaamde LPG) geen voordeel opgeleverd.
- Lang niet alle sectoren nemen een structuur aan, waarin het grootbedrijf domineert. In sectoren waar het midden- en kleinbedrijf concurrerend blijft, is waarschijnlijk het private eigendom de efficiëntste bedrijfs-vorm.
- Vanaf de zeventiger jaren des-integreert zelfs het groot-bedrijf. Het vertrouwen in de hiërarchische bureaucratie is afgenomen, met name wat betreft haar organisatorische efficiëntie. De toenemende mondialisatie vraagt om productie in dynamische structuren met een korte tijds-horizon. Voortaan krijgen losse netwerken van organisaties de voorkeur.
- De massa-consumptie wordt aangepast ten einde ruimte te scheppen voor een individueel consumptie-gedrag. Dat ondermijnt de massa-productie van het Fordisme. Dus ook de warenmarkt onttrekt zich aan de productie-planning.
- Meer algemeen blijken de mensen minder goed maatschappelijk vormbaar te zijn tot toegewijde gemeenschaps-wezens dan voorheen is gehoopt. Mensen hechten aan hun individuele onhebbelijkheden.
- Het draagvlak voor het Leninistische systeem kan enkel worden bestendigd, wanneer een groot ideologisch apparaat wordt onderhouden. Dit vereist veel materiële middelen, die moeten worden onttrokken aan de productie.
Het Leninistische systeem bezweek onder al deze onverwachte en merendeels inderdaad niet voorzienbare tegenvallers. Dat is het wel zo ongeveer.
mei 4, 2014
Posted by MerijnKnibbe on mei 4, 2014 | 4 comments
Woningbouwcoöperaties verkopen veel woningen. Ymere is, met ongeveer 1.000 verkochte woningen per jaar, een goed voorbeeld. Een vraag is hoeveel deze woningen moeten opbrengen. Zijn deze woningen te laag geprijsd, zodat bestaande woningbezitters worden benadeeld en de kopers een onverdiende boekwinst binnenhalen? Of juist te hoog, waardoor de corporaties juist onterechte boekwinsten binnen slepen? Er zijn in ieder geval argumenten aan te geven waarom verkoopprijzen van corporaties niet hoog hoeven te zijn: de kosten van nieuwbouw zijn namelijk aanzienlijk gedaald, wat, gelukkig, druk op bestaande woningprijzen tot gevolg zal hebben (grafiek, bron: CBS).
Toch moet bij prijsvorming, uiteraard, niet enkel naar de kostenkant worden gekeken, maar ook naar de markt. En de toekomst. Momenteel lijkt Ymere veel aandacht te schenken aan de balanswaarde. Het probleem met balanswaardes is echter, in een niet-liquide markt (en de meeste woningen staan nou eenmaal niet te koop), dat je geen marktwaarde kan en mag nemen om die balanswaarde te bepalen. En er zijn nogal wat (fundamenteel gezien: toekomstgerichte) manieren om de balanswaarde te bepalen! Waarbij een gemeenschappelijk kenmerk van deze methodes is dat ze niet ontwikkeld zijn om een vraagprijs te bepalen….
Je kunt bij prijsbepaling ook naar de doelstellingen van de corporatie kijken, waarbij een rendabele exploitatie natuurlijk wel een randvoorwaarde is maar waarbij winstmaximalisatie geen noodzaak is (sterker nog: in een zeker lokaal tamelijk monopolistische markt zoals de woning- en landmarkt is dat ook niet wenselijk). Moet er een laag bedrag gevraagd worden omdat, mede door de ineenstorting van de nieuwbouw en de nog steeds riante financieringsmogelijkheden, koopwoningen in Nederland nog steeds ontstellend duur zijn en ook mensen met een lager inkomen een goed huis moeten kunnen kopen? Of juist een hoog bedrag, omdat de in Nederland toch al hoge huren in een aantal jaren tijd nog eens ongeveer 20% omhoog zullen gaan, wat – gewenst neveneffect voor woningbezittende beleidsambtenaren? – de prijs van koopwoningen geweldig zal opdrijven, zodat hoge verkoopprijzen de huren kunnen subsidiëren? Het is ingewikkeld. Behalve dan natuurlijk dat het niet de taak van de corporaties is om het prijsniveau van bestaande koopwoningen op peil te houden, dat is duidelijk. En dat er naar de lange termijn moet worden gekeken.inflatable double slip and slide with pool
Dat Ymere balanswaardes hanteert komt deels doordat er een erg ‘dunne’ markt voor corporatiewoningen is, wat betekent dat gerealiseerde prijzen, mede doordat elk huis weer eigen karakteristieken heeft (de microligging is bijvoorbeeld van belang!) een weinig betrouwbaar kompas zijn om vraagprijzen op te bepalen. Er is echter meer informatie dan Ymere lijkt te denken! Door niet eens erg geavanceerde statistische technieken te gebruiken (multipele regressie) kan een hedonistische prijs voor vergelijkbare woningen worden bepaald. Hier is een voorbeeld van een website waarop een overzicht wordt gegeven van de op deze manier bepaalde waarde van grond (waaruit overigens blijkt dat de vuistregel ‘locatie, locatie, locatie’ niet juist is. Het moet zijn: ‘locatie’). Ook de bouwkosten van de grafiek zijn op deze manier berekend. Het voordeel van deze manier van prijsbepaling is dat, wat betreft Ymere, niet enkel naar lokale verkopen hoeft te worden gekeken. Je kunt een (multipele) regressie maken van alle verkopen in Nederland naar onder andere aard van de wijk, leeftijd woning, aantal kamers, voormalige eigenaar (corporatie of niet) en regio. Dit wordt nu bijvoorbeeld door het CBS ook al gedaan voor bouwkosten.
Dit alles geeft geen harde richtlijn voor de verkoopprijs, want het zijn gegevens uit het verleden. En de omstandigheden veranderen (de rente!). Maar toch: er kan door ook deze gegevens bij de besluiten te betrekken een rationelere afweging tussen de deels conflicterende doelstellingen van de corporaties worden gemaakt.
Voor alle duidelijkheid: ik heb zelf ook een huis.