search
top

Nederland, vierde kwartaal 2013. Lichte daling binnenlandse prijspeil!

Afgemeten aan de prijsontwikkeling van de binnenlandse vraag (niet alleen de consumptie van huishoudens maar ook de investeringen en de overheidsconsumptie, i.e. de consumptie van huishoudens die door of via de overheid geleverd wordt zoals onderwijs en straatverlichting) is het prijspeil in Nederland in het vierde kwartaal van 2013 licht gedaald.

Netherlands

Bron: Eurostat

Eerder vond dit ook al plaats (zie grafiek) maar dit werd veroorzaakt door heftige bewegingen van het investeringsprijspeil die vermoedelijk samenhingen met de prijs van bouwgrond en een wat incidenteel karakter kunnen hebben gehad. Dit maal lijkt de daling veel breder gedragen te zijn. Opmerkelijk is de relatief enorm sterke daling van het prijspeil van de overheidsconsumptie – de daling van 2% impliceert dat het overheidstekort over het vierde kwartaal wel eens zeer verrassend zou kunnen uitpakken!

Is er sprake van de gevreesde deflatoire spiraal waarbij inkomens dalen zodat mensen hun schulden steeds moeilijker kunnen terug betalen en minder gaan besteden om dat alsnog te doen, waardoor bestedingsuitval optreed, de werkloosheid stijgt en de schulden nog vaker niet goed kunnen worden terug betaald? Om een lang verhaal kort te maken: volgens mij nog net niet. Bedenk dat het loonniveau het belangrijkste de belangrijkste ‘prijs’ (zowel als de belangrijkste inkomenscomponent) van de economie is. Wanneer de overheid als prijsleider gaat optreden op de arbeidsmarkt en de overheidslonen via ‘forward guidance’ drie jaar zegt te verhogen met bijvoorbeeld 2% dan zal een deflatoire spiraal uitblijven. Bedenk daarbij dat de overheidslonen de afgelopen paar jaar fors zijn achtergebleven bij de inflatie. Een meer aanbodgerichte bestedingsoptie is de BTW op met name arbeid fors te verlagen – dan daalt het prijspeil ook (formeel: deflatie) maar dat heeft andere effecten dan deflatie doordat de lonen dalen. Deflatie en deflatie is twee.Disney Princess 1-Medium

Sectoraal gedifferentieerde loonsverhogingen? Een weinig marktgericht idee.

Sectorale differentiatie bij loonsverhogingen is een sympathiek maar weinig marktgericht idee. Want de echte arbeidsmarkt, die werkt niet zo. Ook de zeer flexibele Britse arbeidsmarkt niet. En als je, als oprechte Brusselse bureaucraat, dit wel probeert af te dwingen dan getuigt dat wellicht van kennis van een deel van de economische modellen maar niet van inzicht in de ‘echte’ arbeidsmarkt. In de échte’ arbeidsmarkt kijken mensen nu eenmaal niet naar de productiviteit – maar naar elkaar. Zie ook dit boek van Akerlof en Shiller . En dat soort ideeën zijn, nogmaals, bevestigd door recente gegevens over de Britse arbeidsmarkt. Ondanks dramatische verschillen in werkgelegenheidsontwikkeling in de Britse dienstensector en de economie ontwikkelde de lonen zich vrijwel hetzelfde. Groepsdieren zijn we, tot op het bot.

sectoren

Bron: ONS

En dat is van belang. Het inzicht dat hogere lonen niet moeten kunnen maar soms kunnen moeten is nu ook doorgedrongen tot Europese beleidsmakers. Maar, wordt er dan aan toegevoegd, dat moet dan natuurlijk wel gedifferentieerd! Sterke sectoren de lonen verhogen, andere sectoren niet. En, je kunt er de klok op gelijk zetten, Dijsselbloem heeft er dus al weer voor gepleit beleid dienaangaande niet meer via de democratische weg moet worden bepaald maar via het ondemocratische Europa, dat dan natuurlijk wel weer allerlei crises nodig heeft om zijn wil af te dwingen.rubber inflatable boat review

Maar sectorale differentiatie is dus niet hoe de arbeidsmarkt werkt, hoe flexibel en sympathiek het ook klinkt. Modelmatig is het wellicht makkelijk te implementeren maar de realiteit werkt anders. Eftelingeconomie, in plaats van evidence based economics. Sectoren bepalen geen lonen – bedrijven doen dat. Samen met de overheid, de grootste werkgever van allemaal. En die bedrijven en organisaties kijken naar wat andere bedrijven betalen. Tenslotte wil je een laag loon betalen, maar ook een concurrerend loon. En – en dit is echt vloeken in de economische neoklassieke kerk – het blijkt dat zowel werkgevers als werknemers een ‘normaal’, ‘rechtvaardig’ loon willen betalen in plaats van een loon dat aangepast is aan het eigen bedrijf… .

Het zou goed zijn als Dijsselbloem hier meer nota van nam. Echte mensen, echte markten, echt werk.

Economen op Voxeu over het crisisbeleid: kroniek van een niet aangekondigd drama.

De artikelen op Voxeu over het gevoerde Eurozone crisisbeleid zijn vaak uitermate kritisch en wijzen tamelijk consistent op de innerlijke tegenstrijdigheden van dit beleid. Toch gaat ook deze kritiek nog te vaak uit van het Bovenberg/Beetsma idee dat de Eurozone gemodelleerd kan worden als een aantal landen die allemaal hetzelfde product maken met dezelfde productietechnologie, waardoor de lonen de enige concurrentievariabele worden. De nationale rekeningen, de input-output tabellen en de kapitaalstromen maken, als deze economisch geanalyseerd worden, echter meer dan duidelijk (en deden dat ook voor de introductie van de Euro al) dat de Bovenberg/Beetsma aanname fundamenteel onjuist is. Loonmatiging is voor de meeste landen nauwelijks van belang voor verbetering van de concurrentiepositie en leidt tot bestedingsuitval die, tragisch, het innovatieve vermogen van deze landen via de verslechterde financiële positie van de bedrijven eerder verzwakt dan versterkt. Ook andere vaste waarden van het reguliere economische denken blijven niet overeind in de collectiviteit van deze artikelen. Wat eens temeer aangeeft dat het tijd voor een fundamentele heroriëntatie van de economische wetenschap, of althans van het deterministische, normatieve en fundamenteel a-empirische (nutscurves…) economische optimaliseringsmodel dat in een beperkte groep van invloedrijke academici maatgevend wordt geacht voor wetenschap en maatschappij.

Op de site Voxeu wordt door economen regelmatig gepubliceerd over de crisis en vooral over het beleid dat, in de EU, wordt gevoerd om deze crisis te bestrijden. Wat zegt een ‘steekproef’ van deze artikelen over dit beleid, waarbij deze steekproef bestaat uit de artikelen die de afgelopen maand (8 januari – 9 februari) over het crisisbeleid zijn gepubliceerd (tussen haakjes wat voorbeelden, verduidelijkingen en opinies van mijn kant)? Berichten over toekomstig beleid (de bankenunie) blijven buiten beschouwing. Vandaag het eerste deel van dit overzichtje, binnen enkele dagen het tweede deel.

8 januari, Marco Buti, A consistent trinity for the Eurozone.

Buti stelt dat een aantal doelstellingen die momenteel worden nagestreefd in ieder geval op de korte termijn strijdig zijn en soms beter via EU beleid dan via nationaal beleid te bereiken zijn. Hij noemt de volgende trilemma’s:

(A) Houdbare overheidsfinanciën (beheersbare schuld, waarbij Buti, impliciet, ook de impliciete overheidsgaranties voor de banken onder verstaat) versus het gewenste behoud van het sociale veiligheidsnet dat ook noodzakelijk is als fundament voor de Euro en het Europese project! in combinatie met structurele hervormingen (die, nogal vaag, overigens niet worden benoemd)

(B) de onmogelijkheid om tegelijkertijd de schulden af te bouwen en concurrentiekracht te verhogen (i.e. de relatieve lonen te verlagen) in landen waar de schulden al hoog zijn en die te maken hebben met hoge werkloosheid en een zware crisis die minder inkomen zowel als lage inflatie leidt (hij gaat nog uit van 1,5% inflatie in 2014, waarschijnlijk pakt dit lager uit) terwijl ook de andere EU landen bezuinigen.

(C) En hij noemt uiteraard de negatieve terugkoppeling tussen problemen bij de banken en de overheidsfinanciën die versterkt wordt doordat de landen geen eigen munt hebben maar de Euro (de extra leningen door de Griekse staat die nodig waren om de banken te steunen die in problemen waren doordat de Griekse overheid oude leningen had afgestempeld zijn hiervan een zeer kras voorbeeld, M.K.).

(mijn grootste probleem met deze analyse: concurrentiekracht is in eerste intantie niet vooral gebaseerd op lage lonen maar op goede producten, hoewel Duitsland wel een probleem had in het begin van de jaren negentig, toen het de hoogste lonen van de EU had. Eind jaren negentig was dit probleem echter al grotendeels opgelost)

10 januari. Willem Buiter, Why fiscal sustainability matters.

In wezen is dit het Reinhart en Rogoff verhaal: als je hoge private en publieke en vooral buitenlandse schulden hebt dan wordt je erg afhankelijk van anderen, anderen die zomaar hun gedrag kunnen veranderen. Niet doen dus. En als je het wel gedaan hebt: herstructureren! Waarbij de Eurozone het probleem erger maakt dan nodig is: “For political/monetary ideological reasons, a monetary-fiscal stimulus in the Eurozone is highly unlikely, regardless of how desirable it may be from the perspective of economic activity.” Hij pleit naast lagere tekorten ook voor een veel agressievere zowel als creatievere aanpak van oude private en publieke schulden: maturity extensions, coupon cuts, interest deferrals, debt exchanges involving present-value haircuts … through face-value haircuts… partial public debt mutualisation (burden-sharing by the core). Such public debt mutualisation can be done either through the front door (through explicitly mutualised fiscal facilities such as the European Stability Mechanism) or through the back door (by the ECB purchasing the debt of excessively indebted sovereigns and accepting net-present-value losses or face-value losses on these purchases, up to complete cancellation of the debt involved). Another possible way of addressing a public debt overhang without multi-year demand-destroying fiscal austerity would be a one-off wealth levy.

13 januari. Jennifer Castle en David Hendry. The real wage-productivity nexus.

Strikt genomen is dit geen Eurozone verhaal. Maar het haalt wel het ‘we leven nog in de negentiende eeuw dus succesvol concurreren kan alleen door de lonen te verlagen’ verhaal omver: ‘There has been a constant relationship between real wages and productivity since 1860‘. Zelfs in de negentiende eeuw waren stijgende lonen geen probleem voor de concurrentiepositie en de economische groei van landen (overigens was juist in de decennia voor 1860 in het VK de relatie tussen lonen en productiviteit veel zwakker, zoals blijkt uit ander onderzoek. Dit betekent dat als je nu de lage lonenkaart speelt je toch moet aangeven dat er in 2008 een mega-trendbreuk is geweest, net als rondom 1860 toen, weliswaar korte tijd onderbroken door de burgeroorlog, de massale voedselimporten uit o.a. de VS op gang kwamen door (1) de aanleg van spoorwegen en (2) de opkomst van efficiëntere stoomschepen). Zie overigens ook dit Voxeubericht van Claudia Steinwender over de invloed van de transatlantische telegraaf (1866) op prijsfluctuaties, die direct veel kleiner werden. Importen werden niet alleen goedkoper – maar het prijsrisico werd ook kleiner.

Natalie Chen, Luciana Juvenal, The prices of higher quality goods respond less to exchange rate movements

De export van luxe goederen (want daar gaat het echt over, in her artikel), i.e. topwijnen, zijn minder afhankelijk van de wisselkoers dan de exporten van ‘commodities’, i.e. goedkope wijnen (wat in het kader van deze blogpost aangeeft dat het Bovenberg/Beetsma theorema ook vanuit marketingoogpunt faalt).

16 januari. Enrico Peritti, The roots of shadow banking

Volgens dit artikel zijn schaduwbanken zijn een soort pandjeshuizen die het recht hebben gekregen om als ze hun eigen leningen per direct moeten terugbetalen de panden te verkopen – zonder daar een schuld aan de pandeigenaren aan over te houden! Doordat dit razendsnel kan gebeuren (zie Lehman – een kwestie van uren) vissen die dus achter het net, in zo’n geval, waardoor een ordelijk bankroet niet meer mogelijk is, de pandeigenaren andere bezittingen per direct moeten verkopen enzovoorts. Er moet een groter deel van het risico bij de schaduwbanken worden gelegd.

(als economisch-historicus zie ik schaduwbankieren gewoon als ‘bankieren’. In 1749 waren er, in heel Leeuwarden, maar twee kleine bankiertjes. De rest van de kredietverlening ging direct van huishouding tot huishouding, elke huishouding (kredietcontracten in de hypotheekboeken werden routinematig zowel door man als vrouw ondertekend) was zijn eigen ‘schaduwbank’. En eigenlijk zijn we dat ten dele nog – immers, we hebben spaargeld op de bank staan, om onze liquiditeit te garanderen als zoonlief de auto aan gort rijdt. En dat moet inderdaad beter worden geregeld. Nu zijn het vooral de huishoudens die achter het net vissen als het misgaat, dat moet veranderen).

Scott Ross Baker, How did household balance sheets affect consumption during the Great Recession?

Ehm… huishoudens met (A) veel schuld en (B) veel van hun bruto (!) bezit illiquide vastgelegd (bijvoorbeeld in een woning) bezuinigen tijdens een crisis sterker dan andere huishoudens, wat die crisis dus versterkt (Sorry, dit moet er even uit: dit lijkt een banale waarneming en dat is het natuurlijk ook – maar onder leiding van mensen als Robert Lucas en Alan Greenspan hebben neoklassieke economen decennia lang in steeds krassere bewoordingen gesteld dat schulden juist geen probleem waren, integendeel, de toename van de schulden gaf aan dat huishoudens bezig waren met ‘intertemporal optimizing’ en dat waarschuwende ‘Post-Keynesiaanse en ‘Oostenrijkse’ economen, in beide gevallen een slag economen dat in tegenstelling tot neoklassieke economen wel kan boekhouden, er helemaal niets van snapten en dat wat onder meer in Nederland, tussen 1995 en 2012, alleen maar goed was voor iedereen en niet alleen maar voor de banken. En het is dus van groot belang dat ook een ‘big data’ analyse het probleem en het falen van het Amerikaanse economische wereldbeeld nogmaals onderstreept. De auteur wijst overigens ook op het Eggertson/Krugman artikel, dat de Post-Keynesiaanse/Oostenrijkse ideeën neoklassiek probeert te vertalen).

Volgende keer meer.

Werkloosheid – een keuze? Dat is niet relevant voor de werkloosheidsstatistiek!

‘Vrijwillige’ werkloosheid bestaat niet. Althans: niet wat betreft de officieel gemeten werkloosheid. Uiteraard kom je de term wel regelmatig tegen. Maar dat is binnen het kader van de werkloosheidsstatistiek onzorgvuldig. Die definities zijn niet gericht op de oorzaak van de werkloosheid maar op de omvang van de werkloosheid en daarmee de omvangInflatable Water Game van de verspilling van tijd en talent.

Om iets te kunnen meten moet je het goed definiëren. En bij werkloosheid hebben de werkgroepen van de ILO, die hier min of meer over gaan (kijk hier voor recente discussies of herformuleringen) er grote zorg aan besteed dat werkloosheid is gedefinieerd als een situatie waar men actief uit probeert te ontsnappen. Om werkloos te zijn moet je geen werk hebben (of slechts een paar uur), meer willen werken (daaruit blijkend dat je actief op zoek bent) en vrijwel direct beschikbaar zijn (hoogzwangere vrouwen of vrouwen die net bevallen zijn vallen dus automatisch af). Op de genoemde vragen moet met een driewerf ‘Ja!’ worden geantwoord voordat u meetelt. Als werkloze.

Dit kan een vrijwillig gekozen situatie zijn – wellicht heeft u zelf ontslag genomen. Maar dat betekent niet dat u ‘vrijwillig’ werkloos bent in economische zin. In de officiële werkloosheidsstatistiek doet dat niet ter zake. U bent gewoon: ‘werkloos’ en telt dus mee.

Nu kun je in het dagelijks taalgebruik zeggen: werklozen zijn ‘vrijwillig’ werkloos als ze een baan weigeren omdat het werk ze niet aanstaat of omdat het te weinig betaalt. Maar in het economisch spraakgebruik, dat gaat over de gemeten eenheden, is dat niet relevant. Het wordt niet gemeten (althans niet binnen de normale werkloosheidsstatistiek).

We moeten zoals altijd in de economie uitkijken om de economische definities en de dagelijkse betekenis dooreen te halen. Als werklozen bepaald werk -tomaten plukken- afwijzen dan kan dat vele redenen hebben. Wellicht zijn ze allergisch voor tomaten. Wellicht is het werk aan de andere kant van het land en kost het te veel om er te komen. Wellicht hopen ze erop dat er, ooit, werk langs komt dat leuker is of meer oplevert. Maar in al die gevallen zijn de werklozen nog steeds actief op zoek naar werk. En dan ben je ‘werkloos’, iets wat je duidelijk niet wilt zijn.

Je zou extra informatie kunnen vragen aan werklozen en dan op basis van formele richtlijnen bepaalde werklozen ‘vrijwillig werkloos’ kunnen noemen en andere niet. Iemand die een baan weigert wegens allergie (medische reden) is dan bijvoorbeeld niet ‘vrijwillig werkloos’. Maar iemand die een baan weigert omdat ze 8 maanden zwanger is, is die dan wel ‘vrijwillig werkloos’? En iemand die ooit een verkeerde studie heeft gekozen? Of die, niet onbelangrijk, bij een sollicitatie het verkeerde petje opheeft? U ziet het al: die richtlijnen worden niet eenvoudig. Hoe dan ook – die 27% werklozen in Spanje en Griekenland zijn gewoon ‘werkloos’ en dus geschikt voor en beschikbaar voor en op zoek naar werk. En ze vinden dat niet. Zorgvuldiger gesteld: er komen telkens nieuwe werklozen bij en bestaande werklozen krijgen een baan en het saldo van deze stromen blijkt 27% van de beroepsbevolking te zijn.

Wat ook al aangeeft dat ‘vrijwillige’ werkloosheid en moeizame term is: het gaat ten dele om telkens andere mensen! En het bijzondere van dit verhaal (en echt helemaal begrijpen doen economen dat niet) is uiteraard de stabiliteit van die 27%, die slechts langzaam omlaag blijkt te kunnen gaan ondanks de steeds wisselende samenstelling van de populatie werklozen – kennelijk hangen die inkomende en uitgaande stromen toch op een of andere manier samen. Wat echter niet ingewikkeld is, is dat er dus een (wisselende) groep van 27% van de beroepsbevolking is die wil en kan werken – maar dat niet doet.

Wat een totale verspilling van tijd en talent…  En ja, dat kan ik zeggen, want de definitie is erop gericht juist de hoogte van die verspilling te kunnen meten.

 

top