Van ‘De tering naar de nering zetten’ naar ‘De nering zet zich tegenwoordig naar de tering’
Naar aanleiding van wat getwitter van gisteren, waarin de conjunctuurcyclus van de huidige economie door @Geert Noels impliciet en volkomen ten onrechte werd vergeleken met de middeleeuwse. Duidelijk alweer iemand die zijn huiswerk niet heeft gedaan: historische vergelijkingen met de jaren dertig zijn zinvol, omdat we toen ook een ‘moderne’ economie hadden. Historische vergelijkingen met de conjunctuur in de middeleeuwen? Knotsika.
1. Vergelijkingen met de middeleeuwen houden sowieso geen steek (loonarbeid was buiten de weinige grote steden marginaal), een vergelijking met de achttiende en negentiende eeuw is wel interessant.
2. Daarvoor kunnen we, wat betreft de conjunctuur, terecht bij Van Riel en Van Zanden (de laatste is overigens mijn promotor), in hun “The strictures of inheritance. The Dutch economy in the nineteenth century“, waarbij het woord ‘inheritance’ uiteraard aangeeft dat de Nederlandse negentiende eeuw slechts uit de achttiende eeuw (en eerder) begrepen kan worden.
3. En zij onderscheiden een specifieke, voedselprijzen gedreven, pre-moderne conjunctuurcyclus. Kort gezegd: een zeer groot deel van de bestedingen (40 tot 50%, internationaal gezien destijds overigens laag) betrof voeding. Bij een misoogst was in Nederland weliswaar sprake van compenserende importen van rogge uit het Baltische gebied – maar de niet-voeding gerelateerde bestedingen namen door het hogere prijsniveau toch af. De term ‘de tering naar de nering zetten’ past bij een dergelijke economie. Men moest wel, hoewel er in de nijverheid en de industrie in zo’n situatie wel degelijk sprake was van onderbezetting, vooral ook door de rigiditeiten van de gouden/zilveren standaard die men toen impliciet gebruikte. Gelukkig hadden veel mensen overigens wel de mogelijkheid om althans tijdelijk het consumentenkrediet bij de bakker en de slager te laten oplopen!. In die zin was de geldhoeveelheid, geld hier gedefinieerd als ruilmiddel en niet als betaalmiddel, wel elastisch.
5. Aardig is natuurlijk dat het voedselconsumptie in Nederland in de negentiende eeuw zeker tot en met 1960 een steeds achttiende eeuwser patroon krijgt: meer granen, minder dierlijke eiwitten (dat zal zich tot de jaren vijftig doorzetten!), minder calorieën, zoals u in dit niet onaardige artikel kunt vinden
6. En waarbij Van der Woude en De Vries natuurlijk betogen dat de Nederlandse economie in de zeventiende eeuw een duidelijk modern karakter had en dat, ondanks teruggang, aan het eind van de achttiende eeuw eigenlijk nog steeds bezat.
7. Dat brengt ons bij de vraag: wat is een moderne economie. Een moderne economie wordt gekarakteriseerd door:
* een hoge mate van verstedelijking
* een uitstekend transportsysteem
* een fiduciair geldsysteem
* macro-economisch: een vergeleken met de negentiende en achttiende eeuw hoge kapitaalquote en investeringsquote.
* een grotere rol voor loonarbeid, afname van de ‘zelfstandigen zonder personeel’ (in het verleden vooral boeren maar ook de schoenmaker, de kleine kruidenier en noem maar op).
* En een relatief laag niveau (gemeten als aandeel van het totaal) van de uitgaven voor voeding in het totaal van de bestedingen
* Waarbij de laatste decennia de uitgaven voor (in die volgorde) wonen en gezondheid overigens sterk toenemen.
Gesteld is al dat het voedselconsumptiepatroon in Nederland in de negentiende eeuw minder modern werd (voedsel werd ook belangrijker in het totaal van de bestedingen!). Ook werd het transportsysteem in met name Holland, doordat schepen groter werden, relatief minder modern – met opmerkelijke gevolgen voor het niveau van de verstedelijking aldaar! Nederland werd dus minder modern. Maar dat terzijde.
8. Veel van de conjunctuurcyclus wordt nu niet gedreven door voedselprijzen – maar door kapitaalstromen en monetaire effecten. Kort gezegd: momenteel wordt bijvoorbeeld, vergeleken met het investeringsniveau, te veel gespaard. Nu weet ik wel dat er een economisch/boekhoudkundige definitie is die stelt dat besparingen gelijk zijn aan de investeringen maar dat is een definitiekwestie. Dat zijn ‘echte’ besparingen in de zin dat het dat deel van de productie betreft, en het daardoor gegenereerde inkomen, dat niet geconsumeerd wordt. Daarnaast (en daar zou eigenlijk een andere term voor moeten komen) zijn er de geldelijke besparingen, die ook neerslaan in waardepapieren en dergelijke. En dan krijg je een probleem. Want geld gaat rond in een cirkel. Het inkomen moet weer besteed worden, wil het tot nieuwe productie (en nieuw inkomen) leiden. En als het niet besteed wordt, in de zin van consumptie of investeringen, maar neerslaat in beleggingen dan gaat het uit de roulatie. En de nering zet zich naar de tering.
9. In zo’n situatie moet investeren aantrekkelijker worden gemaakt en sparen minder aantrekkelijk. Dat is het klassieke concept van rente-verlagingen door de centrale bank, die overigens niet denderend werken omdat de lagere rente bijvoorbeeld niet of onvoldoende wordt doorgegeven aan bedrijven en huishoudens in Spanje, Italië en Nederland. Daarnaast leidde de paniekzaaierij van een volstrekt onverantwoordelijke politicus als Jan Kees de Jager natuurlijk ook tot minder vertrouwen, des te meer omdat de voortdurende paniekzaaierij gepaard ging met BTW verhogingen, aankondigingen van bezuinigingen en noem maar op.
10. Waarbij de analyse van de mensen rondom JKdJ en nu dus rondom Dijsselbloem was dat er sprake was van een vermogensprobleem. Men wilde geen binnenlandse bestedingen in de zin van consumptie of overheidsbestedingen, deze werden althans afgeremd. En bedrijfsinvesteringen? Als men die werkelijk gewild had dan waren de kassen van de pensioenfondsen al lang ingezet voor investeringen in de woningbouw, met 4% rendement, in plaats van voor het investeren in Bunds, met 1% rendement. En dan had men al lang maatregelen genomen om restschulden te verdelen tussen de huishoudens en de banken. En dan had het kabinet al lang tegen de bedrijven gezegd: die steeds grotere reserves? Gebruiken of uitbetalen! Maar nee. Telkens weer werd huidige productie en investeringen voor de toekomst opgeofferd voor de spaarpotjes. Export mocht echter wel, wat aangeeft dat men de kern van het probleem niet zag als een aanbodprobleem maar als een monetair probleem. Want export, dat gaat dan niet ten koste van de Nederlandse spaarpotjes, was kennelijk het idee. Maar die export, die gaat naar Duitsland. Dat ook kwakkelt.
En ondertussen zet de nering zich naar de afnemende tering…
Terzijde: onderschat nooit de productieve capaciteiten van een moderne markteconomie! De klassieke voorbeelden zijn uiteraard Duitsland in de jaren dertig en de VS, 1938-1945. Maar op micro-niveau: ooit verrichtten twee studenten van mij een afstudeeronderzoek bij broodfabriek Borgesius. In die periode brandde een andere fabriek in Noord-Holland af. Door het inzetten van (inderdaad: dure maar ook terecht dure) nachtdiensten wist men de productie van deze fabriek in een tijdsbestek van enkele dagen totaal over te nemen.
Geert Noels, wat een grap. Hij onderbouwt zijn analyses zeer slecht, meestal enkel met wat goedkoop gemoraliseer en Oostenrijkse kletspraat. Deze heer wordt in de media voorgesteld als een van de degelijkste Belgische economen, terwijl de oerdegelijke en internationaal gerespecteerde Paul de Grauwe het met heel wat minder aandacht moet doen.
Ontzettend wetenswaardig onderwerp! Ik kan zeggen dat ik dit niet verwacht had met deze hypotheekmarkt! Is er een manier om me aan te melden voor deze onderwerpen?