Loanable funds: Een zombie idee (Wonkish)
Het veelgebruikte argument tegen overheidstekorten is dat het zorgt voor een ‘crowding out’ effect. Er is een markt van ‘loanable funds’, een vaststaande kwantiteit aan uitleenbaar geld. Als de overheid besluit geld te lenen uit deze markt daalt de hoeveelheid ‘loanable funds’, waardoor de rente voor andere potentiële leners stijgt. De overheidsleningen zorgen er dus voor dat de private sector wordt verdrongen: lenen wordt voor de private sector duurder wanneer de overheid geld moet lenen.
Ondanks het feit dat zelfs progressieve economen als Krugman dit idee verdedigen, is dit één van de vele zombie ideeën die samen met de efficiënt market hypothesis en real business cycle theory op de schroothoop der economische theorieën mag belanden.
Boekhouden: Wat doen overheidsuitgaven met de geldhoeveelheid?
Als de overheid geld uitgeeft worden er nieuwe bankreserves gecreëerd bij de centrale bank. Wanneer een huishouden belasting betaalt verdwijnen er bankreserves (zie tabel 1).
Als de overheid dus meer uitgeeft dan het aan belasting int (een begrotingstekort) dan komen er netto bankreserves bij in het systeem. Meer reserves zorgen er bij een gelijkblijvende vraag naar reserves voor dat er neerwaartse druk ontstaat op de interbancaire rente. Van nature zorgt een overheidstekort, zonder de uitgifte van staatsobligaties, er dus voor dat de interbancaire rente daalt, niet stijgt.
Om dit neerwaartse effect op de rentestanden te compenseren geeft de overheid staatsobligaties uit. Deze staatsobligaties halen bankreserves uit het systeem, waardoor het aanbod aan reserves kleiner wordt. Wanneer de interbancaire rente hoger ligt dan de doelrente van de centrale bank dan is de hoeveelheid reserves te laag en verkoopt de centrale bank staatsobligaties; wanneer de interbancaire rente lager ligt dan de doelrente dan is de hoeveelheid reserves te hoog en verkoopt de centrale bank staatsobligaties (zie tabel 2).
Het ‘crowding out’ effect veronderstelt dat overheidstekorten geld wegnemen dat anders door de private sector besteed had kunnen worden. Overheidstekorten verlagen de nationale besparingen (besparingen van de publieke en private sector), de lagere nationale besparingen maken dat er minder is uit te lenen. Dit is een problematisch concept, want wat is een overheidsbesparing? Een begrotingsoverschot leidt ertoe dat er minder bankreserves zijn, wat, als men gelooft in de conventionele theorie (waarover later meer), betekent dat er minder is uit te lenen.
De uitgifte van staatsobligaties haalt alleen reserves uit het systeem die de overheid in eerste instantie al had gecreëerd. Er kan dus geen sprake zijn van een ‘crowding out’ effect.
Endogene geldhoeveelheid
Het loanable funds model leunt op een vaststaande exogeen bepaalde geldhoeveelheid. De geldhoeveelheid wordt bepaalt door de hoeveelheid reserves. Deze reserves worden geleveraged doormiddel van de geldvermenigvuldiger. Banken moeten, als voorbeeld, 10 procent van hun deposito’s aanhouden in reserves bij de centrale bank, de rest mogen ze uitlenen. Hierdoor kunnen banken uiteindelijk uit €100 aan reserves €1000 aan bankdeposito’s creëren.
In deze theorie heeft de centrale bank dus een grote mate van controle over de geldhoeveelheid. Door de reservehoeveelheid te reguleren controleert de centrale bank de geldhoeveelheid. De causaliteit loopt in de conventionele economische theorie van reserves naar bankdeposito’s.
De alternatieve Post-Keynesiaanse theorie is dat de causaliteit precies omgedraaid is: banken lenen eerst, waarbij ze bankdeposito’s creëren, en zoeken later naar de reserves. Dit is intuïtief ook logisch: geloven we werkelijk dat een lokale branch van ING eerst even belt met de afdeling reserves alvorens ze een lening afsluit? Lijkt bijzonder onaannemelijk. De ING leent aan iedereen die ze kredietwaardig acht en zoekt later naar de benodigde reserves. De centrale bank heeft, gezien haar mandaat om financiële stabiliteit te garanderen, geen keuze en moet reserves beschikbaar stellen, door meer reserves in omloop te brengen, de reserve ratio te verlagen of door te lenen aan het discount window. Dat deze alternatieve theorie is hoe het banksysteem werkt wordt nu ook erkend door mainstream monetair economen van onder andere de BIS en de FED.
Wat dit betekent is dat de centrale bank geen controle heeft over de geldhoeveelheid. De centrale bank kan weliswaar de prijs van reserves bepalen, maar niet de kwantiteit aan reserves. De geldhoeveelheid wordt endogeen bepaald (door het systeem zelf, de banken), niet exogeen (door een kracht van buiten, de centrale bank).
Als de centrale bank niet de controle heeft over de geldhoeveelheid is een ‘loanable funds’ model incoherent, aangezien de geldhoeveelheid krimpt en groeit in reactie op de vraag naar krediet afkomstig van kredietwaardige leners. Als ik geld leen van de bank neem ik dus geen geld weg dat anders aan iemand anders had kunnen worden uitgeleend.
Conclusie
Progressieve economen als Paul Krugman maken nog steeds gebruik van een loanable funds model (IS/LM). Krugman erkent dat ‘crowding out’ op dit op dit moment geen probleem is omdat we in een liquidity trap zitten, maar onder normale omstandigheden is ‘crowding out’ wel een probleem.
Dit klopt niet. Zelfs buiten een crisis is er geen probleem met overheidsuitgaven: ‘crowding out’ bestaat simpelweg niet. Er is geen empirische en theoretische basis voor het loanable funds model. Er is geen markt voor loanable funds en overheidsuitgaven zorgen niet dat de private sector minder kan lenen. Een ander soort macro-economisch model is daarom nodig.
Een opmerkelijk punt hierbij:
De zogenaamd alternatieve Post-Keynesianen baseren zich in hun werk, veel meer dan de (neo-)-klassieke economen, op de algemene uitgangspunten die in ‘de rest’ van de economische wetenschap ook opgang doen. Te denken valt aan zaken als:
* dubbel boekhouden
* de prijszetting van bedrijven (de kostprijs-plus methode komt in elk marketingboek aan bod)
* mensen die geen strikt individualistische onveranderlijke atomicons zijn maar die sociale wezens zijn
* of, in dit geval speciaal relevant, de monetaire statistiek van de Europese Centrale Bank – die wel consistent is met bijvoorbeeld de opvattingen van de Moderne Monetaire Theorie maar niet met die van het neo-klassieke beeld van de economie.
Zie bijvoorbeeld de link op nota bene DE HOME PAGE VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK naar het “Monthly bulletin”, waar in paragraaf 2.1, chart 8, de ‘counterparts’ van de groei van de geldhoeveelheid worden gegeven, waarbij de counterparts uiteraard de Activa (bezit) zijde van de balans zijn waar op bijgehouden wordt hoeveel geld er door de banken is uitgeleend en de geldhoeveelheid de Passiva (schuld) zijde, waarop wordt bijgehouden hoeveel geld er is uitgegeven door de banken (chart 8 is daarbij uiteraard de mutatiebalans). En waarbij geld dus impliciet gedefinieerd wordt als een schuld van de banken (een schuld is een belofte om terug te betalen, in dit geval dus om als een verstrekte lening wordt afgelost af te boeken op de ‘schuld’).
En dat is dus volkomen consistent met MMT en de ECB doet er niet moeilijk over – maar het is niet consistent met neo-klassieke loanable funds modellen, die onder meer gebaseerd zijn op esoterische nutscurves die nog nooit door iemand waargenomen zijn.
En welke stroming is dan ‘mainstream’ en welke is dan radicaal, esoterisch, a-empirisch en alternatief?
http://www.ecb.int/pub/pdf/mobu/mb201110en.pdf
Crowding out bestaat in reele zin overigens wel, het klassieke voorbeeld is natuurlijk de economie van de VS in de Tweede Wereldoorlog (waar, ondanks tientallen procenten economische groei per jaar, de productie voor de directe consumptie toch onder druk stond). Maar dat heeft op zich niets met de hoeveelheid geld (de passiva kant van de nationale boekhouding)te maken te maken maar met de beperktheid van de productiecapaciteit (de activa kant van de nationale boekhouding).
Look below, are some totally unrelated www pages sexy page blog to ours, nonetheless, they may be most trustworthy sources that we use.